Je ziet wat ik nodig heb

Hoe doe je dat samen beter in onze organisatie? Die vraag werd me kortgeleden gesteld. En klopt het wel, zijn we samen altijd beter of ben je individueel veel sterker, sneller en wendbaarder?

Ik vind van niet. Volgens mij bereik je samen hoogten, waar je in je eentje niet komt. Tijdens de Tour de France fietsen we toch ook niet voor niets in een groep die enorme bergen op?

In de zorg lijkt het soms toch anders te werken. We bestaan uit teams maar werken niet altijd met de gehele groep samen. Sterker nog, er zijn momenten dat ik collega’s uit mijn team weken, zelfs maanden niet zie of spreek, laat staan met ze samen werk. Toch werken we op dezelfde afdeling, spreken we dezelfde arts en delen we dezelfde kleedkamer. Spreek je als je nauwelijks met elkaar samenwerkt nog van een team en samen beter?

Werkende wereld

We hebben avonddienst. Ik heb je al maanden niet gezien of gesproken. Je bent net terug van een langverwachte reis; je moet er aan wennen dat je weer meedoet aan de werkende wereld. De reis in het teken van rust, ruimte en ordening heeft een diepe indruk op je gemaakt; gedreven door de goedheid en de liefdadigheid van de mensen langs je route. Ik heb immens veel respect voor je.

De avonddienst op een acute opname afdeling draait om coördinatie, snel schakelen en klinisch redeneren. Mijn dienst begint met een slechtnieuwsgesprek met een ongeneselijke zieke. Helaas is sneller dan iedereen dacht voor deze man het moment van afscheid nemen gekomen. Het gesprek verloopt ’goed’. De arts vertelt rustig hoe de situatie van zijn patiënt op dit moment is en welke momenten nog gaan komen. Hij neemt uitgebreid de tijd om de vragen te beantwoorden. Op de gezichten is de waardering zichtbaar.

Blikken kruisen

De dochter van de patiënt spreekt me 2 uur na het gesprek aan. Haar vader wil erg graag naar huis om daar in zijn eigen omgeving te sterven. Haar vader gaat hard achteruit en de tijd dringt. Ik kan dit niet alleen. Er zijn teveel mensen bij dit proces betrokken en de coördinatie vraagt veel.

Dan tref ik je op de gang. Op het moment dat onze blikken kruisen, zie je direct dat ik je nodig heb. Ik leg je de situatie uit en zonder aarzelen, ga je aan de slag. Je stapt in je gevoel, maar ook in je rol. Je belt direct zijn huisarts op, schetst de situatie en vraagt haar of zij de patiënt kan begeleiden als hij thuiskomt. De huisarts geeft aan dat dit geen probleem is. Zij zal de thuiszorg inschakelen voor extra zorg als die nodig blijkt. De arts maakt de recepten voor de pijnstilling klaar. Ondertussen zorg ik ervoor dat alle overdrachten en spullen op orde zijn. Binnen een half uur hebben we samen met de huisarts, de thuiszorg en de arts ervoor gezorgd dat deze man naar huis kan.

Energie door de telefoon

Alleen het vervoer naar huis moeten we nog regelen. We zien dat de pijn bij de patiënt toeneemt, de dosering pijnstillers wordt verhoogd en we schatten in dat het loslaten van het leven vanavond gaat gebeuren.

Als je de centrale van de ambulancedienst aan de lijnt hebt, melden ze dat het druk is. De ene spoedrit na de andere maakt het afspreken van een tijdstip om onze patiënt op te halen tot een onmogelijke opgave. Ik zie de moed in je schoenen zakken en voel hetzelfde. Je vertelt vanuit het diepste van je hart nog een keer het verhaal aan de centrale. Er valt een stilte aan de andere kant van de lijn. We kijken elkaar aan. We voelen ons verbonden, strijdlustig en gedreven. Wat willen we dit graag. Alsof de energie door de telefoon heen stroomt, komt vanuit de meldkamer de boodschap binnen dat zich net een team heeft gemeld, terwijl hun dienst pas over een half uur in gaat.

Ze hebben het verhaal gehoord en delen ons gevoel. Binnen 1,5 uur is onze patiënt thuis. Zijn dochter belt ons 2 uur later op. Haar vader heeft in zijn eigen bed met iedereen om hem heen zijn leven losgelaten. We zijn allebei ontroerd. We kijken elkaar even aan, een warm gevoel stroomt door ons heen. Het maakt niet uit. Al zie ik je maanden niet, al werk ik een tijd niet met je, al delen we even niet dezelfde kleedkamer; ik word samen beter met jou (of we zijn samen beter).

Auteur: Yvonne de Boer, verpleegkundige